-
1 inviter
inviter [ẽvietee]♦voorbeelden:de la main, il m'invita à m'asseoir • hij gebaarde mij om te gaan zitten♦voorbeelden:v1) uitnodigen, vragen (voor)2) verzoeken -
2 s'inviter tout seul
s'inviter tout seul -
3 intrude
v. storen; binnenvallen; inbreken; opzijdrukken; doordringen; onbevoegde toegang[ introe:d]2 zich opdringen ⇒ ongelegen komen, storen♦voorbeelden:2 let's not intrude on/upon his time any longer • laten wij niet langer onnodig beslag leggen op zijn tijdII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 binnendringen ⇒ indringen, opdringen2 opdringen ⇒ lastig vallen, storen
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Нидерландский
- Французский